Stad en Antistad

Archief
Auteur ROmagazine.nl

28 november 2016 om 15:11, Leestijd ca. 6 minuten


[caption id="attachment_8976" align="alignright" width="200"]Jos Gadet Jos Gadet[/caption]

Het lijkt erop dat de triomf van de stad een zegepraal maakt door het land. Edward Glaesers beroemde en bij sommigen beruchte boek Triumph of the City heeft in Europa en ook in ons eigen land vele opvolgers dan wel uitwerkingen gekregen. Ik ben een groot fan van de econoom Otto Raspe (Planbureau van de Leefomgeving) die weliswaar zijn inspiratie haalt uit (onder vele) de geschriften van Glaeser, maar tegelijkertijd diens bevindingen toetst binnen de Nederlandse context. Dat levert niet alleen interessante literatuur op, maar ook sprankelende lezingen, zoals recent tijdens de bijeenkomst ‘Werken aan innovatiemilieus’ in Eindhoven (georganiseerd door Ruimtevolk).

Voor mij kreeg het begrip ‘face to face contacten’ een extra dimensie doordat Raspe niet alleen wees op de noodzaak ervan vanwege de complexiteit, beoordeling en toetsing van de over te dragen informatie (je moet veel uitleggen), maar ook omdat face to face contacten sneller vertrouwen scheppen. Dat laatste is broodnodig in een kennisintensieve en volatiele economie. Ook kennisvalorisatie gebeurt voor een groot gedeelte face to face. Hoe dan ook, ook voor Nederland geldt dat “face to face, connectiviteit en urbaniteit” (dichtheid, mix en verbindingen) de basiscondities zijn voor de triomf van de stad. Toch zint dit niet iedereen. Het heeft er alle schijn van dat vooral bij ‘Delftenaren’ de haren rechtop gaan staan als de genoemde triomf of agglomeratiekracht ter sprake komen. Ik verwijs weer even naar Friso de Zeeuw. Maar ook jongere sterren gruwen bij de toch op economische empirie gestoelde gedachtegang. Op de bijeenkomst in Eindhoven sprak ook Evert Meijers (TU Delft). Hij gelooft helemaal niet zo in de groeiambities van steden als Amsterdam en Eindhoven, maar wel in het spreiden van agglomeratiekracht over de vele kleine Hollandse stadjes en het op die manier ‘lenen’ van elkaars omvang (‘borrowed size’). Doordat hij verder niet inging op de methoden van zijn onderzoek (al verwees hij wel naar vooral eigen publicaties) ontbrak het zijn verhaal aan zeggings- en overtuigingskracht. Dat vond ook Edgar van Leest, manager strategie van het Eindhovense Brainport. Hij maakte korte metten: Eindhoven ‘leent’ zegge en schrijve niks van Breda en Tilburg. De vele Indiase talenten gaan wèl in Düsseldorf naar goede restaurants, Brainport heeft zelf nauwe contacten met (booming) Aken, en expats klagen steen en been omdat er geen baan voor de echtgeno(o)t(e) in de agglomeratie Eindhoven voorhanden is. Gebrek aan banen en voorzieningen zijn kortom de achilleshiel van kennisstad Eindhoven. En die krijg je juist door een omvangrijk draagvlak: veel en veelsoortige bewoners in dichte pakking. Agglomeratiekracht! Het essay van Rijksbouwmeester Floris Alkemade, De emancipatie van de periferie, is een stuk genuanceerder, maar wordt onoverzichtelijk omdat een aantal vermeende axioma’s nog wel degelijk voor discussie vatbaar zijn. ´De kracht van het patroon van verstedelijking in Nederland ligt in de polynucleaire structuur ervan’. Is dat echt zo? Ik heb er het (economisch) bewijs nog niet van gezien. ‘Het historisch centrum van Amsterdam loopt tegen de grenzen van zijn capaciteit aan … De periferie begint zich steeds sterker en zelfstandiger te ontwikkelen’. Nog lang niet! De Oostelijke eilanden wachten met smart op een verdichtingsslag, de 19de-eeuwse gordel en (voorzichtig ook) de gordel ’20 – ’40 krijgen meer en meer een centrumstedelijke functie. Kortom, het centrum breidt zich uit. In de Westelijke Tuinsteden, Zuid-Oost en Noord is nog ruimte zat om tegen de 100.000 woningen toe te voegen. En daarnaast: een periferie die zich zelfstandig ontwikkelt? Waar? wijs het me aan! Een leuk essay (probeersel), maar nog geen afgeronde visie. Input voor een overigens noodzakelijke en urgente discussie over de nieuwe ruimtelijke ordening van Nederland. De groeipotentie van steden bestrijden, agglomeratiekracht ontkennen en de banenmotoriek van steden negeren, is in ons vak eigenlijk zaak voor een nog op richten tuchtrechter voor de stadsontwikkeling. Maar wat te doen met publicaties over steden die buiten die scope van de neoliberale groei-economie vallen? Lezen! Want in het geval van De Antistad. Pionier van kleiner groeien van Maurice Hermans is dat meer dan de moeite waard. De eerste drie van de vier hoofdstukken geven een schitterende en uiterst gedegen historisch en economische analyse van de opkomst en ondergang van Heerlen. De stad groeide in no time van boerendorp (rond 1900) tot boom- town eind jaren ’60. Tijdens de Wederopbouw werd Heerlen dankzij de mijnindustrie de op Rotterdam na snelst groeiende stedelijke economie van Nederland. Maar nog sneller dan haar opkomst was haar neergang tot dè Nederlandse heroïne stad van de jaren ’70 en ’80. Nog steeds kent Heerlen (en haar omgeving) het hoogste werkloosheidscijfer van ons land. Vanuit het perspectief van de economie, maar ook dat van de bewoners, schetst het boek de lezers een ontluisterend beeld van het Nederlandse Detroit. Hermans analyseert tot in de diepste haarvaten. Een mooi voorbeeld is zijn antwoord op de vraag waarom juist Heerlen de beruchte drugsstad werd? Welnu, de barbaarse oorlog in Vietnam creëerde vele aan hard drugs verslaafde soldaten. Nadat de VS de oorlog in Vietnam hadden verloren moesten de GI’s gerepatrieerd worden. President Nixon voorzag een heroïne epidemie in eigen land en verbood tijdens zijn War on Drugs verslaafde soldaten de toegang tot de VS. Deze moesten na een detoxicatie kuur ook een urinetest doen om legaal de VS binnen te komen. Een van de manieren dit te omzeilen was te kiezen voor stationering aan een Europese legerbasis. En vlakbij Heerlen ligt (nog steeds) het Allied Joint Force Command Headquarters (in Brunssum). Kortom, Heerlen werd na de Vietnamoorlog overspoeld met heroïne verslaafde militairen die bovendien open verbindingen hadden met de Aziatische heroïnehandel. De GI’s introduceerden de hard drug (en de jazz) in het Heerlense uitgaansleven aan de zonen en dochters van de Mijnstreek. Ik vond het eind jaren ’70 als schooljongen allemaal fascinerend. De Heerlense disco’s Shangri-La en Femina waren locaties die zo uit de Blaxploitation films van die jaren gekopieerd waren.  Ik bleef van de heroïne, maar niet van de jazz, af en verhuisde (op tijd) naar het veel lieflijkere Amsterdam van 1978. Andere tijden. Terug naar de onze. Dan blijkt een kundige en grondige analyse niet per definitie te leiden tot nieuwe oplossingen. Maurice Hermans maakt zelfs een cruciale fout: “de grote steden profiteren meer van de economische groei dan de kleine jonge steden”. Daar had moeten staan: de grote steden genereren die groei ….. Hermans wijst groei-denken af en gaat op zoek naar niet-groei concepten. Hij blijft stil staan bij Still City, Waiting City, Zwischenstadt, Network City en last but not least Generic City van onze eigen fantast Rem Koolhaas. Dat laatste is flauwekul, veel van de ander gedachten zijn gemakkelijk af te doen als onzin, en sommige zijn simpelweg niet empirisch te onderbouwen. Hermans’ afwending van de neoliberale groeieconomie ontneemt hem het zicht op de oplossing voor het economisch structuurprobleem dat Heerlen en omstreken teistert. Die oplossing ligt letterlijk om de hoek. Die is het meedeinen op de agglomeratiekracht van Aken dat uit zijn voegen barst. Jos Gadet Hoofdplanoloog gemeente Amsterdam Lees hier meer blogs van Jos Gadet
Gerelateerde Artikelen