Onder stadmakers zijn volgens emeritus-hoogleraar Friso de Zeeuw nogal wat ‘stadskabouters’ en transitiedenkers noemt hij ‘transitieprofeten’. In het wereldje van duurzame stedebouwers en -gebiedsontwikkelaars had men misschien gehoopt dat De Zeeuw zijn pen aan de wilgen zou hangen, maar dat doet hij niet. En dan heeft hij ook nog vaak gelijk. Zo ook in zijn kritiek op de te pas en te onpas gebruikte termen circulaire economie en circulaire gebiedsontwikkeling. Vooral als ze gebruikt worden door lieden die via de circulariteit een totale maatschappelijke omwenteling voorstaan.
De Zeeuw is niet tegen het idee van circulariteit. Hij meent alleen dat er sinds het eerste Nationaal Milieubeleidsplan uit 1989 niets nieuws onder de zon is. Recycling, de kringloopgedachte,
Cradle to Cradle en als voortzetting van die traditie nu dus de circulaire economie. Niks mis mee, maar ook niet wezenlijk nieuw. Wel is hij sceptisch over de toepasbaarheid van het circulaire gedachtegoed als het gaat om gebiedsontwikkeling. Afgezien van min of meer gesloten utopische gemeenschapjes heeft de circulaire gedachte voor gebiedsontwikkeling (nog) niet zoveel te betekenen. Maar wat niet is kan nog komen, experimenteer vooral verder.
Echt pissig krijg je de oude rot met verhalen waarin de transitie naar circulariteit het vehikel is voor de overgang naar een andere maatschappijordening. Bijvoorbeeld een waarin we gaan ‘van een competitieve samenleving naar een coöperatieve samenleving’, zoals Cees-Jan Pen volgens De Zeeuw in een schoolboek voor Fontys Hogeschool bepleit. Die pissigheid van De Zeeuw lijkt me een nuttige trap op de rem. Want waar ging het ook alweer om bij duurzame economie en -gebiedsontwikkeling? Keren van de klimaatverandering, behoud van een gezond milieu, voorkomen van grondstoffenschaarste en voorzieningszekerheid (voedsel en energie) in ‘onstabiele tijden’.
Meer werk, scholing en milieuzorg zijn onderdeel van economische groei
Omschakelen van fossiele- naar duurzame energie lijkt onontkoombaar om klimaatrampen te voorkomen. Daar wordt aan gewerkt. Het kan je niet snel genoeg gaan, maar meer collectief georiënteerde landen hebben hier geen betere
trackrecord dan landen met een competitieve traditie. Nu is communistisch China de coöperatieve utopie van Pen niet, maar het maakt wel huiverig voor collectivistische dromerijen.
Door concurrentie rijk geworden landen slagen erin om met hun middelen en innovatief vermogen welvaart en milieudruk in belangrijke mate te ontkoppelen. Wie meent dat het voor het milieu ook allemaal wel wat minder kan, moet beseffen dat meer werk, scholing en milieuzorg onderdeel zijn van economische groei.
Uitputting van grondstoffen is niet aan de orde, wel is er soms sprake van grondstoffenschaarste. Ons vorige kabinet noteerde: ‘De uitdaging om grondstoffen op de juiste tijd en plaats voorhanden te hebben, is vooral een combinatie van politieke, financiële, technologische, milieu- en sociale factoren, die zich doorgaans manifesteren als vormen van schaarste.’
Dat gaat over politiek gemarchandeer met schaars drinkwater, speculanten die tegenvallende oogsten misbruiken en graan of rijst onbetaalbaar maken. Over gekwetste Russen die hun olie- en gasvoorraden strategisch inzetten en over zelfbewuste Chinezen die metalen monopoliseren die wij zo hard nodig hebben voor onze computers en de accu’s van onze elektrische auto’s.
Friedman, profeet van het neoliberalisme
Sinds de meest ‘onstabiele tijden’ die we ooit gekend hebben, de Tweede Wereldoorlog, was het antwoord op dergelijke machinaties: vervlechting. Een vrije wereldeconomie, waar steeds meer landen deel van gingen uitmaken. Dat zou de deelnemers tot voordeel strekken en de onderlinge afhankelijkheden versterken. Door die globale vervlechting werd het belang van de een het belang van de ander en kwam er nooit meer oorlog.
Nooit is dat principe aansprekender aan de man gebracht dan door de econoom Milton Friedman in een video TED-talk
avant la lettre van nog geen drie minuten:
The Pencil (zie YouTube). Een clip uit zijn televisieserie
Free to Choose gemaakt in 1980. Een fraai stukje Westerse propaganda uit de tijd dat de Sovjet-Unie nog bestond. Het markeerde de start van de Reaganrevolutie en de opkomst van het neoliberalisme.
Aan de hand van een eenvoudig potlood met een gummetje toont Friedman het mysterie van de ‘onzichtbare hand’ die de vrije markt stuurt tot heil van iedereen. Het potlood, ‘een prachtproduct dat geen mens in zijn eentje maken kan’, maar dat toch voor een paar dubbeltjes overal te krijgen is. Schrijfwaar van hout uit de staat Washington, grafiet uit Zuid-Amerika, een gommetje uit Maleisië en dan van weer elders nog een messing stripje, lijm, verf voor de opdruklettertjes.
Duizenden mensen werkten – zonder het te weten - samen. Mensen die elkaars taal niet spreken, elkaar niet kennen, elkaar misschien wel zouden haten als ze wisten dat ze van verschillende volken en religies waren. En dan komt het anticommunisme van destijds om de hoek kijken: ‘Daar is geen ‘commissaris’ aan te pas gekomen om het te organiseren. Het was de magie van het prijsmechanisme!’
In Friedmans ogen is de vrije markt niet alleen de meest efficiënte productiewijze, maar nog goed voor harmonie en wereldvrede ook. Dat laatste bleek een stukje genuanceerder te liggen. Ook na WOII en de val van het communisme waren mensen toch weer bereid om religie, ideologie en identiteit boven welvaart en vrede te stellen.
Neemt niet weg dat er de afgelopen zeventig jaar veel vooruitgang is geboekt. Minder oorlog en geweld, minder armoede, meer gezondheid, meer onderwijs. Een positieve balans, ook als je de enorme ongelijkheid, de macht van de multinationals, het gekapte regenwoud en de ‘roof’ van grondstoffen meeweegt.
Economische groei is hard nodig om de energietransitie te bekostigen
Voor die vervlechting van belangen komen we niet meer op, zoals we tot voor kort nog deden met bijvoorbeeld de gasrotonde. We willen van het gas af. Ook om ‘onafhankelijk’ te zijn van de Russen. Sommigen willen zelfs autarkie: knollen uit eigen tuin, stroom van eigen molen. Willen we soms ook af van de vrije wereldmarkt? Want hoe verbind je de lange productieketens – waarvan het potlood van Friedman nog maar een piepklein voorbeeld is – voor een werkelijk circulaire economie?
Ik denk niet dat we de ‘commissarissen’ van Friedman terug willen in de vorm van circulaire comités die bepalen wat, waar, wanneer en hoe geproduceerd moet worden. Dat betekent dus gewoon gestaag – en waar mogelijk versneld – de duurzaamheidsontwikkeling van de laatste decennia voortzetten.
Economische groei is daarbij hard nodig om de energietransitie te bekostigen, om ons te wapenen tegen de klimaatverandering die onvermijdelijk komt, om koploper te blijven in hoogtechnologische voedselproductie voor straks elf miljard mensen, om ons land leefbaar en vitaal te houden voor nu en later. Daar kunnen we ‘stadskabouters’ goed bij missen. En dan ben ik weer terug bij Friso de Zeeuw.
Bas van Horn