De NOVI staat een brede, integrale benadering van duurzaamheid voor. Maar bij gebiedsontwikkeling is daarvan nog nauwelijks sprake. Een uniforme aanpak, compleet met een eenduidig begrippenkader en vaste set van indicatoren, ontbreekt. Provincies en gemeenten zouden er goed aan doen om op korte termijn gezamenlijk met een dergelijke handreiking te komen wil de aanpak NOVI niet alleen lokaal, maar vooral ook in projecten landen.
Afgelopen najaar presenteerde het Rijk de Nationale Omgevingsvisie. De NOVI geeft de langetermijnvisie weer op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van ons land en beschrijft de opgaven waarvoor we staan. Prioriteit daarbij hebben onder andere de ruimte die nodig is voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam economisch groeipotentieel en sterke en gezonde steden en regio’s.
Daarbij ademt de NOVI aan alle kanten dat dit in samenhang moet gebeuren. In samenhang met andere beleidssectoren, met alle geledingen van de samenleving en in samenhang met andere maatschappelijke opgaven, waaronder de bouw van één miljoen woningen. Integraal dus, vanuit de gebiedsopgave. En waarbij de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk in balans moet zijn met bescherming van waarden als gezondheid, natuur en landschap, leefomgevings- en milieukwaliteit.
Het in de NOVI geschetste toekomstperspectief heeft het over inclusieve, sociale gemeenschappen, geschikt voor jong en oud, omdat we levensloopbestendig bouwen. Bij het vormgeven van de fysieke leefomgeving, aldus de NOVI, zorgen we voor inspraak, dialoog en betrokkenheid. Er wordt rekening gehouden met uiteenlopende belangen en leefstijlen. Sociale aspecten van duurzaamheid staan dus ook hoog in het vaandel te staan. Op nationale schaal is dat gemakkelijk gezegd, maar wat als het vooral op lokale schaal moet gebeuren? Hoe geef je dan invulling aan de duurzaamheidsambities en de integrale benadering die de NOVI voorstaat?
Omgevingswijzer
Een concrete handreiking daarvoor is onder meer te vinden in de Aanpak Duurzaam GWW van Rijkswaterstaat voor de grond-, weg- en waterbouwsector met instrumenten als het zogeheten ambitieweb en de Omgevingswijzer (zie figuur 1). Deze aanpak is weliswaar vooral bedoeld om duurzaamheid bespreekbaar te maken bij ruimtelijke ontwikkelingen, specifiek in het domein van de GWW-sector. Maar een soortgelijke benadering zie je steeds vaker ook opduiken bij stedelijke ontwikkeling, in meer of minder aangepaste vorm (zie kader 1 en 2).
De Omgevingswijzer helpt partijen om kansen en risico’s van een voorgenomen ontwikkeling in kaart te brengen, op een wijze vergelijkbaar met het Donut-model van Kate Raworth (2017), zonder dat een weging tussen de verschillende thema’s plaatsvindt. Dat gebeurt aan de hand van twaalf thema’s, waarvan drie voor sociale, drie voor ecologische en drie voor economische duurzaamheid. Kortom, people, planet, profit. Door die samen met stakeholders of partners in te vullen, wordt gewerkt aan een gezamenlijk beeld.
De Omgevingswijzer is dan voor verschillende doeleinden te gebruiken: 1. als checklist om verschillende facetten van duurzaamheid aan bod te laten komen, kansen en risico’s te inventariseren, 2. als vergelijkend instrument voor verschillende oplossingsvarianten en 3. om de duurzaamheidsambities en -prestaties te bewaken gedurende de voortgang van een project in verschillende projectfases.
‘Er is behoefte aan een veel bredere benadering van duurzaamheid’
Op deze manier vindt de wijzer toepassing in de Grond- Weg- en Waterbouw, waarvoor in 2017 een Green Deal Duurzaam GWW is afgesloten, én bij gebiedsontwikkeling (zie kader 1 en 2). In dat laatste geval echter zien we dat er, veel meer dan voor GWW-projecten, behoefte bestaat aan een veel bredere benadering van duurzaamheid. Inclusief sociale en economische aspecten dus.
Dat gebeurt nu op ad hoc basis, omdat een uniforme aanpak of een handreiking daartoe vooralsnog ontbreekt. Van een eenduidig begrippenkader en een vaste set van indicatoren is daarbij geen sprake. Wil de aanpak NOVI niet alleen lokaal, maar vooral in projecten landen, dan zou men er goed aan doen om op korte termijn met een dergelijke handreiking te komen.
Rad van de Leefomgeving
Nota bene de PlanMER voor de NOVI biedt een eerste aanzet. Om namelijk in het kader van de plan-m.e.r. procedure de visie- en besluitvorming over de NOVI te kunnen beoordelen, is door Royal Haskoning DHV, de opstellers van de PlanMER (2019), het zogenaamde Rad van de Leefomgeving ontwikkeld (zie figuur 2).
Het vormt de basis van de beoordelingsmethodiek van de NOVI en is het vertrekpunt voor de beschrijving van de staat van de fysieke leefomgeving én de effectbeoordeling ervan. Het ‘rad’ volgt dezelfde brede benadering als de Omgevingswet en kent vier verschillende perspectieven. Twee gaan over de fysieke leefomgeving. De andere twee gaan over de economische omgeving en de woonomgeving, die meer een sociaal karakter heeft.
Deze vier perspectieven tezamen zijn uitgewerkt in elf verschillende aspecten en per aspect zijn alles bij elkaar 37 indicatoren benoemd. Voor de effectbeoordeling worden, zoals dat in een m.e.r. gebruikelijk is, alle indicatoren beschouwd. Voor de PlanMER zijn op die manier – op basis van expert judgements – de effecten, kansen en risico’s van de beleidskeuzes voor de Staat in kaart gebracht. In figuur 2 is dat gevisualiseerd.
Volgende stap
Op regionale en vooral lokale schaal werken steeds meer provincies en gemeenten met het Rad van de Leefomgeving. Voor een daadwerkelijke bottom up benadering van omgevingsvisies zou een logische volgende stap zijn om het ‘rad’ zo om te katten of door te ontwikkelen dat het ook voor de duurzame ontwikkeling van projecten is te gebruiken. Op uniforme wijze wel te verstaan, compleet met een eenduidig begrippenkader en een set van indicatoren. Dat helpt om te komen tot wat je een lokale duurzaamheidsagenda voor de gebouwde omgeving zou kunnen noemen.
De vraag welke thema’s en aspecten van duurzaamheid dan voor de betreffende ontwikkeling vooral van belang zijn, kan van plaats tot plaats steeds verschillen. De benadering is dan uniform. Bovendien, zo is de bedoeling, heeft het dan een veel bredere insteek dan nu vaak het geval is wanneer niet alleen fysieke aspecten, maar ook sociaal-economische daarbij de volle aandacht krijgen. Want alleen dan is er sprake van de ontwikkeling van duurzame steden en gemeenschappen.
Door Bas van de Griendt. Hij is oprichter en eigenaar van Stratego-Advies.nu, adviesbureau voor duurzaamheid in de gebouwde omgeving. Voor UvA Academy organiseert Bas dit najaar een serie van masterclasses over de Duurzame Stad (www.academy.uva.nl/duurzamestad). Met dank aan: Christiaan Eling (Royal Haskoning DHV), Verali von Meijenfeldt (Arcadis) en Marco van Hedel (Gemeente Nieuwegein)
Kader 1: Het Rad van Crailo
In het hart van ’t Gooi ligt de voormalige legerplaats Crailo, een 40 ha groot gebied wat grenst aan de uitgestrekte heide tussen Hilversum en Bussum. Het ligt nu nog afgezonderd gelegen en is weinig toegankelijk. In de nabije toekomst echter zal er worden gewoond én gewerkt, in nauwe samenhang met de natuur.
Als dragers van de ontwikkeling van het gebied zijn vijf duurzame pijlers vastgesteld, te weten 1. samenhang en verbondenheid, 2. actief en gezond leven, 3. balans tussen plant, dier en mens, 4. eerlijke footprint en 5. economisch vitaal. Voor een verdere uitwerking van deze pijlers is gebruik gemaakt van de Aanpak Duurzaam GWW.
Aan de hand van de twaalf thema’s die de omgevingswijzer onderscheidt, zijn de duurzaamheidsambities verkend, vastgesteld en SMART gemaakt. Aldus is het Rad van Crailo ontwikkeld, waarbij vier ambitieniveaus worden onderscheiden:
- Niveau 0: Wettelijke plicht
- Niveau 1: Kleine meerwaarde ten opzichte van wettelijk, gericht op korte termijn oplossingen bij opleveren plan.
- Niveau 2: Sterke meerwaarde ten opzichte van wettelijke plicht op het thema, doorkijk naar de nabije toekomst (2030). En is een duidelijke waardetoevoeging ten opzichte van de ‘standaard’ ontwerpoplossing.
- Niveau 3: Maximaal inzetten op maatregelen in dit thema. Toepassing state of the art oplossingen en doorkijken naar ambities die op lange termijn (2050) ook nog relevant zijn.
Kader 2: Duurzaamheid City West Nieuwegein
Vergelijkbaar als voor Crailo heeft afgelopen jaar voor de herontwikkeling van City West, de binnenstad van Nieuwegein, een verkenning van de duurzaamheidsambities plaatsgevonden. Duurzaamheid geldt daarbij als hét centrale thema voor de Nieuwegeinse binnenstad. In het koersdocument (2017) en de gebiedsopgave (2019) is dat vastgelegd. Nagegaan is wat de maatschappelijke ‘effectscore’ is wanneer voor de zes onderscheiden duurzaamheidsthema’s meer of minder hoge ambitieniveaus worden nagestreefd (figuur 4). Daartoe zijn verschillende scenario’s verkend.
Uit die verkenning blijkt dat de maatschappelijke impact maximaal is wanneer vooral wordt ingezet op klimaatadaptatie. Dat komt omdat dat gebeurt in combinatie met groene en blauwe maatregelen in het gebied die te maken met ecologie en biodiversiteit en met (afval)water en sanitatie, wat op haar beurt weer positief bijdraagt aan de gezondheid en het welzijn van toekomstige bewoners.
Inzetten op klimaatadaptatie levert op die manier meer op dan bijvoorbeeld vol in te zetten op energie. Als het namelijk om de reductie van de CO2 emissies gaat, zo is gebleken, dan kan meer worden bereikt door extra aandacht te besteden aan bereikbaarheid en mobiliteit en/of aan circulair bouwen dan bijvoorbeeld proberen nog meer groene stroom op te wekken met behulp van zonnepanelen op daken. Dat komt omdat daarvoor bij hoogbouw eenvoudigweg het dakoppervlak ontbreekt. Daken die je bovendien nodig hebt om groene en blauwe maatregelen te kunnen nemen. Dan kun je weliswaar panelen aan de gevel hangen, maar dat levert minder op en kost bovendien veel meer.