
KuiperCompagnons presenteerde anderhalf jaar terug zelf NL2021: Land met een plan. Maar op de vraag aan directeur Gijs van den Boomen of hij de minister een handje wil helpen met een ruimtelijke voorzet voor de provincies, antwoordt hij dat De Jonge vooral de ‘verbeeldingsmachine’ aan moet zetten.
Het past domweg niet in de cultuur van Nederland om als architecten of stedenbouwers met een blauwdruk, een groot plan te komen. ‘Dat zou volstrekt kansloos zijn. Wat nodig is, is dat de toekomst – en de rijkdom aan mogelijkheden die ze biedt – verbeeld wordt zodat we het met de maatschappij erover kunnen hebben. Wat we willen, waar we voor kunnen kiezen, stap voor stap en met elkaar.’
Het gaat er volgens hem nu om dat de verschillende scenario’s zoals het PBL presenteert, uitgewerkt worden in concrete beelden die je vervolgens kunt delen met de mensen om wie het gaat. ‘Als we met z’n allen voor een grote verbouwing staan, zoals de minister stelt, dan is het zaak dat we het hebben over de vraag hoe we naar die toekomst op weg kunnen. Niet als bedreiging, maar als lonkend perspectief.'
'En dat we van die ideeën de energie krijgen die nodig is om deze veranderingen mogelijk te maken. Er zijn al aanzetten om dit te doen. Het recent gelanceerde programma Mooi Nederland, de toekomstateliers van de rijksbouwmeesters zijn goede stappen. Maar er mogen wel 3 tandjes bij.’
Langetermijnperspectief
De uitslag van de Provinciale Statenverkiezingen maken de urgentie van een ‘lonkend perspectief’ volgens Van den Boomen alleen maar groter. ‘Er is een noodkreet geuit. Den Haag moet naar de mensen toe. Het is tijd met een langetermijnperspectief te komen en dit te koppelen aan concrete opgaven nu. We willen één miljoen huizen bouwen, en dat zo circulair mogelijk. Daarvoor hebben we circulaire bouwmaterialen nodig. Dat is een kortetermijnopgave. Het is goed om zaken aan de mensen en gemeenten over te laten. Maar daar hoort wel hulp bij de uitvoering bij.'
Een boer wil niet worden uitgekocht. Een boer wil ondernemen
'Die één miljoen huizen willen we in 2030 hebben gebouwd. De benodigde houtproductie biedt een nieuw verdienmodel voor het veenweidegebied. Boeren zetten nu de hakken in het zand omdat hen iets wordt opgelegd. Een boer wil niet worden uitgekocht. Een boer wil ondernemen. Boeren hebben in het verleden gezien zeer ondernemend en wendbaar te zijn.'
'In Flevoland investeren boeren in wind op land, tot het net dit niet meer aan kan. Je zou zelfs kunnen stellen dat ze té goede ondernemers zijn geweest. Aangemoedigd door de maatschappij en door de Rabobank hebben ze geïnvesteerd in schaalvergroting, in een industriële wijze van productie. Vervolgens krijgen ze te horen dat ze het niet goed doen en eigenlijk moeten stoppen. Als er iemand bij mij aan de deur klopt met de boodschap dat ik moet stoppen, dan heb ik daar geen zin in. Afkopen is niet hetzelfde als het bieden van perspectief.’
Voor wat hoort wat-planologie
Een belangrijke boodschap die Van den Boomen voor de provincies heeft, is dat het principe van de tegenprestatie, ofwel het ‘quid pro quo’ (voor wat hoort wat) te weinig wordt ingezet.
‘Om maatschappelijk noodzakelijke ingrepen in een gebied acceptabel te maken, helpt het enorm als je daar – óók maatschappelijke – waarde tegenover kunt stellen. In plaats van regiodeals hoog over te maken kun je héél nadrukkelijk zeggen: ‘als we in dit gebied zoveel waterberging realiseren dan kunnen we aan de rand van dat gebied zoveel woningen bouwen, en dat volledig klimaatadaptief. Of als we hier een ecologische hoofstructuur maken, dan bouwen we langs deze nieuwe natuur zoveel woningen. Zoiets mag best hard worden uitonderhandeld.
'Daar krijg je betere integrale plannen van. Dus niet hersenloos woningbouw uitrollen, maar óók werken aan betere landschappelijke en natuurwaarden, aan een robuust, klimaatadaptief, op de bodem en het watersysteem gebaseerd plan. Zo kun je ook veel beter maatschappelijk draagvlak en financieel draagvermogen realiseren.’
Als voorbeeld noemt Van den Boomen de polder Rijnenburg in de gemeente Utrecht. Bouwen daar is controversieel. De kunst is volgens Van den Boomen om een plan te maken “op waterbasis”. ‘Dan is Rijnenburg plotseling veel meer dan “bouwen in de wei” en onderdeel van de oplossing, en niet van een probleem.’
Ideologisch versus praktisch denken
Van den Boomen zegt zich te realiseren dat dit soort win-win-planologie en het profijtbeginsel dat er achter schuilgaat niet iedereen aanspreekt. ‘Maar puur ideologisch proberen te handelen, werkt vaak verlammend. Je moet ook praktisch zijn. Deals maken is niet vies als ze meerdere doelen dienen en als ze passen in een groter perspectief.’
Hij pleit voor nieuwe verbindingen tussen stad en landelijk gebied. Een concept als “Herenboeren” verdient volgens hem meer navolging. Dat zijn boeren met financiële deelneming van vaak stedelingen, die op een biologische manier produceren. Bijkomend voordeel is dat milieuhinder vermindert en er ook ruimte komt voor ander activiteiten, waaronder woningbouw.’ Aandeelhouders kunnen desgewenst op de boerderij meehelpen.
Puur ideologisch proberen te handelen, werkt vaak verlammend. Je moet ook praktisch zijn
De voorbeelden die hij noemt zijn tonen volgens hem aan dat het nodig en mogelijk is om de angel uit de discussie binnen- of buitenstedelijk bouwen te halen. ‘Natuurlijk is binnenstedelijk bouwen prioriteit één, maar zorg dan wel voor voldoende groen en water rond de stad, versterk de natuur, help de boeren aan een voor iedereen gezonde bedrijfsvoering. Het Rijk kan daarbij helpen, door aanlokkelijke deals mogelijk te maken en juist verbindingen te leggen tussen deze schijnbaar tegengestelde doelen.’
Van den Boomen deed begin dit jaar via een brief een dringend appel op minister De Jonge om de gebundelde kennis en ontwerpkracht ‘in te zetten om de toekomst op alle relevante schaalniveaus en nuances te verbeelden, en op korte termijn toegankelijk te maken voor zowel bestuurlijk Nederland als voor de bredere samenleving.’ De brief is ondertekend door ruim dertig hoogleraren, economen, stedenbouwkundigen, ontwikkelaars, investeerders, verzekeraars en bestuurders.
‘Als je nu nog niet de noodzaak ziet van een serieuze dialoog, wanneer dan wel? Dat kan alleen door kansen aan te bieden die nu niet zo voor de hand liggen en nu niet worden gezien. Probeer via verbeelding een brug te leggen en de mogelijkheden die er zijn inzichtelijk te maken.'
Als je nu nog niet de noodzaak ziet tot een serieuze dialoog, wanneer dan wel?
Van den Boomen pleit voor een soort ‘roadmap’ met veel keuzepaden. ‘Het is eigenlijk verbazingwekkend dat de inrichting van fysieke leefomgeving, van de publieke ruimte die ons mensen in elk geval fysiek aan elkaar verbindt, de afgelopen jaren eigenlijk geen onderwerp van maatschappelijk debat is geweest. Het is uit mijn hart gegrepen. Daardoor zijn er ook geen keuzes gemaakt. Dat heeft geleid tot een situatie waarin je alleen nog pleisters kunt plakken. De zaak is om nu – in perspectief – de goede dingen te doen om te voorkomen dat je aan het einde van de route tijd te kort komt.’
Hij dringt er bij de vakwereld op aan om in langetermijnperspectieven te denken, want die werpen vaak een heel ander licht op de materie. ‘We kunnen het met z’n allen blijven hebben over bouwen in de wei of bouwen in de stad. Maar op lange termijn is die wei misschien dan helemaal geen wei meer maar een moeras of natuurgebied, en is binnenstedelijke bouwen op veel meer plekken normaal dan wij nu denken.’