Deze column staat in ROm juni 2023. ROm is het vakmagazine over ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke leefomgeving en gratis voor ambtenaren en bestuurders-politici in dat beleidsdomein. Meld u hier aan voor een abonnement voor het maandelijkse papieren of digitale magazine.
De vraag luidt of de wet robuust genoeg is om de maatschappelijke, economische en politiek-bestuurlijke dynamiek adequaat op te vangen. In mijn antwoord maak ik onderscheid tussen de wettelijke voorschriften (hardware) en de toelichting op de wet (software).
De toelichting draag duidelijk de sporen van de economische crisisperiode 2009-2014. Het grote en kleine “initiatief van onderop” wordt in de toelichting volop gepamperd (in jargon: gefaciliteerd). Tot vervelens toe adviseert de toelichting om de regeling in het omgevingsplan globaal en flexibel op te zetten. Planloos “organisch ontwikkelen” vormt het ideaal.
De revival van de planmatige aanpak gaat aan de toelichting voorbij. Juister gezegd: in de praktijk zal de mate van detaillering in de omgevingsplannen naar mijn inschatting niet veel afwijken van de huidige bestemmingsplannen. Dat geeft de gemeenteraad politiek comfort en omwonenden en andere belanghebbenden zekerheid. Al weten we dat dit vaak schijnzekerheid is: regels en plannen kunnen veranderen.
Naar verwachting kiezen gemeenten voor strakke planvoorschriften met de mogelijkheid om daarvan af te wijken
De gemeente kan, grof gezegd, kiezen voor globale planregels in combinatie met flexibele (buitenplanse) door B en W vast te stellen nadere voorschriften, of voor strakke planvoorschriften met de mogelijkheid daarvan af te wijken met, bijvoorbeeld, een Bopa: een Buitenplanse OmgevingsPlan Activiteit. Ja, ja, de terminologie in de Omgevingswet is vaak mensvijandig. Ik voorspel dat het laatste de dominante werkwijze wordt. Hopelijk dan wel zonder huiveringwekkende detaillering die we kennen van de krimpfolie-bestemmingsplannen.
Ook de meeste investerende marktpartijen hebben graag een helder kader. In combinatie de politiek-bestuurlijke bereidheid daarvan zo nodig op onderdelen af te wijken als de concrete gebiedsontwikkeling dat wenselijk maakt. En liever geen quasi-globaal raamwerk dat B en W, feitelijk vaak het ambtelijk apparaat, met onvoorspelbare nadere voorschriften kunnen dichtregelen.
Het tweede voorbeeld van de robuustheid van de wettelijke voorschriften en de vergankelijkheid van de toelichting, heeft betrekking op de rol van de rijkoverheid.
Over de hernieuwde “regie” van de rijksoverheid op de ruimtelijke inrichting van het land lees je weinig in de toelichting. Klopt, want dit was geen item tot 2020. Nu gaan we op weg naar een nieuwe Nota Ruimtelijke Ordening in vol ornaat. Desgewenst kan de nationale overheid op basis daarvan sturen en afdwingen met instructieregels, instructiebesluiten, programma’s en projectbesluiten. Een Planologische Kernbeslissing (PKB) waar veel vakgenoten naar terugverlangen, behoort tot de mogelijkheden, al heet die dan niet meer zo.
In de fysieke leefomgeving bepalen de economische en maatschappelijke dynamiek grotendeels het karakter van de overheidssturing. De Omgevingswet houdt met haar voorschriftenpalet rekening met deze werkelijkheid. Aan de toelichting knaagt de tand des tijds.