Het grootste deel van de woningbouw zal de komende decennia plaatsvinden op transformatielocaties. Plekken in bestaande gemeenten waar oude functies plaatsmaken voor nieuwe woon-werkgebieden. En laten deze locaties nu juist ook veel hergebruikpotentie hebben. Deze bouwopgave moet bovendien een enorme verduurzamingslag maken. Als de sector doorbouwt zoals nu, dan is het CO2-budget voor de bouw binnen vijf jaar op. Als alleen al de constructie en vloeren van oude kantoorgebouwen hergebruikt worden leidt dit tot enorme CO2-winst. Deze potentie verdient veel meer sturing.
Het begint met een principe-afspraak, net zoals met de Ladder van Duurzame Verstedelijking over bouwen in het groen: dit doen we niet, tenzij er zwaarwegende argumenten vóór zijn. Bij het slopen van een bestaand gebouw met een grote hergebruikpotentie zal hetzelfde moeten gelden: hergebruiken, tenzij aangetoond wordt dat hoogwaardig hergebruik niet mogelijk is. Dit is ook de conclusie van de podcast over circulair ontwikkelen waar Sylvia Pijnenborg (BOEi) en Hugo Nijhof (AM) dit principe benoemen. Want de potentie wordt pas inzichtelijk als je het onderzoekt.
De noodzaak is groot. Om te bouwen binnen de klimaatdoelen van Parijs moet niet alleen de energieprestatie van nieuwbouw verbeteren, maar vooral de CO2-footprint van de bouwmaterialen. De constructie heeft daarbij de grootste impact. We boeken een enorme milieuwinst wanneer we die van bestaande gebouwen hergebruiken. Kijkend naar de grote woningbouwlocaties in de randstad dan is het hergebruiken van bestaande constructies dus een no brainer.
Wanneer hergebruik van de constructie niet haalbaar blijkt dan volgt het hergebruik van materialen. Deze stap zetten we bijvoorbeeld met de oude Bijlmer Bajes. De massieve constructie met beperkte draagkracht van de oude gevangenistorens, beperkte de hergebruikpotentie zodanig dat over is gegaan tot het oogsten en hergebruiken van de materialen. Bij nieuwbouw zijn er vervolgens nog twee belangrijke stappen te zetten: naar zoveel mogelijk houtbouwconstructies en vervolgens in de afbouw inzetten op biobased materialen.
Gelukkig zijn, anders dan de Bijlmer Bajes, de meeste utiliteitsgebouwen uit de zestiger en zeventiger jaren gebouwd met een betonnen skeletconstructie. Het skelet biedt de flexibiliteit om nieuwe functies erin te ontwerpen. De gevel vraagt meestal meer aandacht om eisen rond comfort, brandveiligheid en isolatiewaarden te halen. En dat biedt gelijk kansen om het isolatieniveau te verhogen.
In de Ladder zou een trede over hergebruik niet misstaan
Er is nog een ander argument om in te zetten op hergebruik: identiteit. Of het nou een oud belastingkantoor is of een asfaltcentrale; hergebruik van gebouwen of materialen geeft gebiedsontwikkeling karakter. Bovendien zijn deze gebouwen vaak jarenlang een broedplaats geweest voor creativiteit, vernieuwing en ondernemerschap die in bestaande wijken niet goed past. Door niet alleen het gebouw, maar ook een deel van die broedplaatsfunctie te behouden, creëren we woon-werk-recreatiegebieden met veel meer waarde.
Eigenlijk is het een gemiste kans dat de Ladder van Duurzame Verstedelijking zich enkel richt op het buitengebied. Het zijn juist de transformatiegebieden in de Randstad waar gebiedsontwikkeling gaat plaatsvinden. In de ladder zou een trede over hergebruik niet misstaan om gemeenten en ontwikkelaars een sturingsmiddel te geven en samen de hergebruikpotentie te onderzoeken. Tot die tijd zijn we aangewezen op mensen die sloop zonder studie naar de hergebruikpotentie ter discussie stellen. Laten we dat in ieder geval vooral doen!
Onder de titel Privaat Perspectief schrijven gebiedsontwikkelaars bij Heijmans en AM maandelijks voor ROm een column over actuele vraagstukken en trends bij duurzame gebiedsontwikkelingen.Maarten Markus is projectmanager duurzaamheid bij AM.