De leefbaarheid en sociale samenhang in voormalige groeikernen verslechteren in een versneld tempo. Directe actie is nodig om deze zogenoemde ‘New Towns’, zoals Almere, Purmerend en Nieuwegein, toekomstbestendig te maken. En dat kunnen de gemeenten niet alleen. Op naar een Nationaal Programma New Towns. Dat blijkt uit het onderzoeksrapport Zorgen voor New Towns; van groeikern tot aandachtsgebied door het Verwey-Jonker Instituut, Bureau Louter en Platform31.
Verplicht leesvoer voor iedereen die zich bezighoudt met ruimtelijke ordening, gebiedsontwikkeling, woningbouw en de fysieke leefruimte. Want het onderzoek op basis van literatuurstudie, kwantitatieve analyse en interviews biedt relevante inzichten voor de verbetering van het woongebied van pakweg een miljoen mensen en lessen voor het ontwerp van de woonwijken van de toekomst.
Hoopvolle wijken van weleer
Ik studeerde sociale geografie in Utrecht in de tijd dat de groeikernen uitgroeiden tot een betaalbaar en qua woongenot aantrekkelijk alternatief voor de oude stadswijken. Woonwijken met een mix van (veelal middelhoge) flats en grondgebonden woningen, relatief veel groen en speelplekken voor kinderen. Goede voorzieningen voor onderwijs, zorg en de dagelijkse levensbehoeften waren op fietsafstand. Alles straalde ruimte en moderniteit uit. Net als in de naoorlogse nieuwbouwwijken met relatief meer hoogbouw 10-20 jaar eerder. Maar die waren inmiddels minder populair geworden vanwege de grootschaligheid, uniformiteit en onpersoonlijkheid. De groeikernen en met name de woonerfwijken daarin moesten een nieuwe wooncultuur stimuleren gericht op ontmoeting, kleinschaligheid en herbergzaamheid. Ze staan voor de menselijke maat, uitgevoerd in eengezinswoningen met tuin, gebouwd aan autoluwe straten en pleinen met een geleidelijke overgang tussen privé en openbaar.
Een minpuntje vanaf het begin was de ondoorgrondelijke weginfrastructuur, later voornamelijk geassocieerd met de opzet van de bloemkoolwijken. Je kwam er betrekkelijk makkelijk in, maar bijna niet meer uit; het was een welkom onderwerp voor menig cabaretier in die dagen.
'De groeikernen en met name de woonerfwijken daarin moesten een nieuwe wooncultuur stimuleren gericht op ontmoeting, kleinschaligheid en herbergzaamheid'
De voordelen van de groeikernen uit die beginfase (1960-1979) – en een enkel nadeel - komen de onderzoekers voor deze studie ook tegen in de literatuur en vooral de gesprekken met betrokkenen, waarvan sommigen van het eerste uur. Bewoners van de New Towns, overwegend uit de middenklasse met werk in de stedelijke regio, kozen bewust voor het nieuwe woonmilieu vanwege de rust, het groen en de kindvriendelijke omgeving.
Omslag in populariteit
Dat is tegenwoordig anders. De moderne wijken van weleer zijn sleets geraakt, door verloedering en veronachtzaming van de woningen, de woonomgeving en de voorzieningen. De keuze voor het opbouwen van een leven in de voormalige groeikernen is vaak een praktische keuze. Betaalbare huur- en koopprijzen zijn belangrijke redenen om te verhuizen naar een New Town. De onderzoekers plaatsen de omslag vanaf de jaren 80 toen de beleidsaandacht verschoof naar de problemen van de grote steden. Het Rijk nam afscheid van het beleid van gebundelde concentratie dat de groeikernen groot maakte, met de forse investeringen in betaalbare woningen.
Het wegvallen van de rijkssteun en vooral de nieuwe aantrekkelijkheid van de grote stad in de jaren 90 pakte slecht uit voor de New Towns. De bouw van de Vinex-wijken – dichter bij de stad en haar voorzieningen en met meer woonkwaliteit – bezegelde het lot van de groeikernen. De onderzoekers illustreren de omslag in populariteit onder meer met cijfers over verhuisbewegingen, die laten zien hoe de bevolking van samenstelling veranderde. Sociale stijgers, de kansrijke mensen, trekken weg. Ervoor in de plaats komen mensen met een lager inkomen, en kwetsbare huishoudens.
Kiemen voor de achteruitgang
Achterstallig onderhoud en het feit dat hier overwegend sociale woningen zijn gebouwd, goedkoop met niet al te veel oog voor kwaliteit; het zijn verklaringen voor de achteruitgang. Vooral in de tweede fase van de ontwikkeling (1979-1990) - een tijd van economische crisis en slechte woningmarkt met torenhoge hypotheekrente – koos het Rijk voor meer gesubsidieerde woningen en minder vrije sector, om toch het bouwtempo vast te houden. Uit het onderzoeksrapport: ‘De maximale stichtingskosten van huurwoningen werd flink verlaagd, door onder andere de kwaliteitsvoorschriften te beperken. Er werd meer verdicht en de gevels werden steeds smaller. De sobere architectuur en stedenbouw die de eerste wijken in de groeikernen typeerde, werd hierdoor nog verder verschraald.’
Het wegvallen van de rijkssteun en vooral de nieuwe aantrekkelijkheid van de grote stad in de jaren 90 pakte slecht uit voor de New Towns
Rond 2010 werd de dreigende verloedering al gesignaleerd in verschillende studies. De groeikernen groeiden, ondanks de goede intenties en lokale initiatieven, niet voldoende mee met de demografische ontwikkelingen en veranderende sociale samenstelling. Het gevolg: een verwaarloosde indruk, veroorzaakt door woekerend groen, soms slecht onderhouden huizen, niet toereikende parkeeroplossingen en wegkwijnende winkelgebieden. ‘Schuurtjes en schuttingen in zowel voor- als achtertuinen en een onoverzichtelijk stratenpatroon belemmeren het natuurlijke toezicht in de openbare ruimte. De utopische gedachten achter de experimentele woonerfwijken zijn al lang achterhaald en het beoogde eindeloze gezamenlijke koffiedrinken tussen de houten bielzen gebeurt niet meer. Daarentegen steken onder de meer gedifferentieerde bevolking sociale problemen de kop op en neemt met name rond de oude wijkcentra de overlast en criminaliteit zienderogen toe.’ Dat schreven Tineke Lupi, Frank Wassenberg (Nicis Institute) en Peter van der Graaf (gemeente Zoetermeer) in april 2012 in ROmagazine.[i]
Leren van en investeren in New Towns
De kredietcrisis maakte een grondige aanpak moeilijk en de woningcorporaties alleen konden ook weinig doen. Het gevolg was dat de groeikernen de afgelopen 10-15 jaar echt zijn afgegleden. In Zorgen voor New Towns; van groeikern tot aandachtsgebied signaleren de onderzoekers vooral een tekort aan sociaal-culturele voorzieningen, voor jongeren, ouderenzorg en om ontmoeting te bevorderen. Dit heeft een negatief effect op de woonaantrekkelijkheid.
Maar het is nog niet te laat voor de New Towns. De onderzoekers hebben op basis van hun bevindingen een lijstje aanbevelingen op meerdere beleidsterreinen voor zowel de betreffende gemeenten als het Rijk. De schaal en complexiteit van de renovatie- en herstructureringsopgave vraagt om financiële middelen die de draagkracht van de gemeenten overstijgen. Samen met de New Town Alliantie, waarin zeven voormalige groeikernen zijn verenigd, doen de onderzoekers een beroep op minister Mona Keijzer om de voormalige groeikernen niet te vergeten. Zij werkte eerder in Almere en was wethouder Purmerend, en is bekend met de bijdrage die de New Towns hebben geleverd aan de woningbouwopgave. Hoe mooi zou het zijn als de New Towns worden meegenomen in landelijke beleidsinstrumenten, zoals de Nota Ruimte, het Volkshuisvestingsfonds, de strategische investeringsagenda’s? Een Nationaal Programma New Towns zou nog mooier zijn. Bovendien valt er veel te leren van de keuzes die gemaakt zijn, zoals voor de verhouding gesubsidieerde- versus vrijesectorwoningen, het type woningen, de stedelijke structuur en de woonomgeving.
Lees het onderzoekrapport Zorgen voor New Towns op de website New Towns Alliantie.
[i] Zie bijvoorbeeld Sterke woonerfwijken: voorkomen is beter dan genezen, in ROmagazine april 2012