Programma: zegen én vloek

Gebiedsontwikkeling Omgevingswetgeving Beleidsnota’s
Auteur Gerwin Gabry

16 december 2024 om 17:55, Leestijd ca. 3 minuten

Het omgevingsprogramma is een nuttig instrument, maar kan integraal beleid in de weg staan. Gerwin Gabry adviseert om het doordacht en gedoseerd in te zetten.
In zijn tweemaandelijkse column bespreekt Gerwin Gabry, programmadirecteur Omgevingswet bij KuiperCompagnons, actuele toepassingen van de nieuwe wetgeving. 

De naam verdient niet de hoofdprijs, maar het is een handig en nuttig nieuw instrument in de Omgevingswet: het programma. Laten we het omgevingsprogramma noemen om het te onderscheiden van heel veel andere “programma’s”.

Het programma is een van de zes kerninstrumenten onder de Omgevingswet. Er zijn vier soorten omgevingsprogramma’s. Drie daarvan zijn verplichte programma’s: programma’s met een programmatische aanpak, programma’s volgend uit Europese regelgeving en programma’s bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarden. Daarnaast is er het vrijwillige vormvrije omgevingsprogramma, bedoeld om beleid beschreven in de omgevingsvisie te verdiepen of te concretiseren. Dat kan thematisch en/of gebiedsgericht.

Het college van burgemeester en wethouders stelt het omgevingsprogramma vast. Zo staat het in de wet. Wat het best lastig maakt omdat het soms logischer zou zijn als de raad het desbetreffende omgevingsprogramma vaststelt, bijvoorbeeld als sprake is van budgetten die gereserveerd moeten worden, of als het omgevingsprogramma een beleidsstuk vervangt dat altijd door de raad is vastgesteld.

Bij elk omgevingsprogramma is een milieueffectrapport (MER) vereist als sprake is van milieueffectrapportage-plichtige activiteiten of als een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dit is zelfs het geval als het omgevingsprogramma binnen de bandbreedte valt van de omgevingsvisie. Daarbij is het MER bij de omgevingsvisie inhoudelijk deels te gebruiken. Een m.e.r.-procedure bij elk omgevingsprogramma klinkt als een zwaar middel. Ik begrijp dat er wordt nagedacht over een overkoepelend document per gemeente dat de basis biedt voor programma’s, zodat niet elke keer een MER hoeft te worden gemaakt.

Mits weloverwogen gebruikt, is een omgevingsprogramma meer zegen dan vloek

Omgevingsprogramma’s zijn een zegen en vloek tegelijkertijd. Ze kunnen de noodzakelijke verdieping aanbrengen bij onderwerpen als gezondheid en milieu, biodiversiteit, zoals in de gemeente Gooise Meren, of in een gebiedsprogramma zoals voor Den Haag Zuidwest. Een programma is ook heel nuttig bij de echt concrete uitvoering van maatregelen en het kan regeldruk in het omgevingsplan verminderen door goed gedrag te stimuleren met subsidies en educatie in plaats van slecht gedrag te verbieden.

Programma’s dragen echter niet altijd bij aan de integraliteit. Voor we het weten hebben we een nieuw oerwoud aan sectorale programma’s, zeker als we de labeltjes verhangen: “groenbeleidsplan wordt programma groen”. Ook kan het vooruitzicht van een massale inzet op programma’s ertoe leiden dat beleidsmakers en bestuurders minder actief in de wedstrijd zitten bij het maken of actualiseren van de omgevingsvisie.

Mijn advies is om het omgevingsprogramma doordacht en gedoseerd in te zetten, dus alleen als het moet (verplicht programma) of als het iets toevoegt aan de omgevingsvisie. Bijvoorbeeld als dit verdieping geeft bij een onderwerp waaraan je in de omgevingsvisie niet bent toegekomen, of als het meer tactisch en operationeel is dan strategisch. Bedenk daarbij dat je het programma ook tijdelijk kunt laten bestaan, totdat het opgaat in de volgende versie van de omgevingsvisie.

Zorg er bovendien voor dat het programma breed thematisch of gebiedsgericht van opzet is om versplintering van het beleidshuis van de Omgevingswet te voorkomen. Conclusie: het programma is meer zegen dan vloek, maar … geniet met mate!

 

 

Gerelateerde Artikelen