Je kunt van alles zeggen over Amsterdam, maar in economisch opzicht is het de absolute winnaar. Naast Eindhoven. De grootste banengroei voltrok zich er. Economen zijn dan ook veel waarde gaan hechten aan agglomeratiekracht.
Jargon voor wat oud-staatssecretaris en oud-wethouder Jan Schaefer, in het boek aangehaald, omschreef als ‘een stad is gewoon heel veel mensen op een kluitje bij elkaar’. In een kenniseconomie maakt dat een stad aantrekkelijk voor bedrijven. Al moeten het natuurlijk wel de goede mensen zijn.
De economie is het daadwerkelijke succes van Amsterdam.
Het boek van journalist en schrijver Marcel van Engelen gaat over de verlopen stad Amsterdam van rond 1980 en Amsterdam anno nu. Over de tussenliggende periode en de keuzes die toen gemaakt zijn.
Wat mij als economisch georiënteerde planoloog en vakjournalist boeit, is de vraag “hoe” een stad succesvol wordt. Van Engelen krijgt daar met zijn relaas van 45 jaar Amsterdam goed de vinger achter. Ik zou daar graag de vraag aan willen toevoegen hoe vervolgens zoveel mogelijk mensen als bewoners van die stad kunnen genieten. Als dat al een doel is. Het lijkt mij in elk geval een nobel streven.
Bastion hoger opgeleiden
Ik heb nog nooit een bestuurder horen zeggen ‘Amsterdam, een stad alleen voor hoger opgeleiden’, zoals een verzekeraar dat ogenschijnlijk schaamteloos doet om haar polissen te slijten. In de praktijk is Amsterdam wel een bastion van hoger opgeleiden geworden en een meer en meer “gespleten stad”, waarover zo dadelijk meer. Hoe dit zover gekomen is, beschrijft Van Engelen in zijn boek.
Het Amsterdamse gemeentebestuur is vanaf de jaren negentig heel goed geworden in het aantrekken van investeringen. Zéér lezenswaardig is het hoofdstuk over de Zuidas dat een trendbreuk in de stedelijke ontwikkeling naar een meer marktgedreven ontwikkeling markeert.
Amsterdam begaf zich vanaf de jaren negentig op de internationale markt voor toplocaties en toog dus naar de drukbezochte vastgoedbeurzen in Cannes en München. Alleen het beste was goed genoeg voor Amsterdam.
Het aantal banen groeide sinds 1985 zelfs met 100 procent.
Uiteindelijk verloor de Zuidas het van Londen en Frankfurt als financieel centrum, maar de Zuidas was een instant succes en werd een begrip. Wat daarbij opviel, is dat de gemeente Amsterdam de wensen van investeerders telkens inwilligde.
Zo dwongen dure advocatenkantoren af dat ze lichtreclame mochten maken op de gevels van hun glazen torens, ofschoon dat niet helemaal de bedoeling was. ABN AMRO bouwde een gesloten fort, terwijl openheid het stedenbouwkundige uitgangspunt was.
De grootbank dwong bovendien af dat haar toren de hoogste toren bleef. Machogedrag van bankdirecteuren, schrijft Van Engelen.
Publieke plinten
De gewenste stedelijke functiemix met publieke plinten kwam niet tot stand. De hoge grondprijzen die Projectbureau Zuidas in rekening bracht, sloten minder renderende functies uit.
Doorslaggevender nog was dat de chique advocatenkantoren en banken, die ook als investeerder optraden, voorzieningen in de plint helemaal niet zagen zitten.
Van Engelen beschrijft het kleurrijk met veelzeggende quotes uit de wereld van het grote geld dat geen Albert Heijn in een lobby duldde met “worteltjesreclame”. Een lege lobby is blijkbaar een statussymbool.
Oud-wethouder Duco Stadig zegt in het boek dat de gemeente het spel veel harder had moeten spelen. ‘We hadden harder eisen moeten stellen. Zoals in delen van New York gebeurt, waar de eis is dat de begane grond van een gebouw openbaar moet zijn.'
'Het heeft met onervarenheid te maken. En ik heb er te weinig bovenop gezeten. Dat neem ik mezelf kwalijk.’
Indrukwekkende groeicijfers
Voor het aantrekken van investeerders had Amsterdam in beginsel heel goede papieren. Een historische binnenstad, culturele instellingen, universiteiten, goed openbaar vervoer, de nabijheid van de luchthaven en een kritische mensenmassa: allemaal agglomeratievoordelen. Als je als stad zelf geen massa hebt, dan kun je de krachten bundelen met de buren, ofwel: borrowed size.
Parkstad is een voorbeeld, de Groene Metropoolregio (Arnhem-Nijmegen) en MRDH (Rotterdam-Den Haag) zijn goede pogingen tot metropoolvorming. Twentestad was een voorgestelde, maar nog nooit doorgevoerde fusie tussen Enschede en Hengelo. Daarvoor was lokaal geen steun.
De samenwerking tussen de Twentse steden krijgt nu een vervolg in de Spoorzone Hengelo-Enschede (SHE) dat vooral moet zorgen voor een aantrekkelijker leefklimaat voor kenniswerkers, als kurk onder het regionale hightechcluster.
Amsterdam blijft ondertussen als een magneet werken op de kenniseconomie. Van Engelen omschrijft hoe de Amsterdamse bevolking tussen 2015 en 2020 groeide met een “indrukwekkende” 60.000 inwoners. Maar hij benadrukt dat het aantal banen in die periode nog veel harder toenam, met meer dan 90.000.
Uiteindelijk verloor de Zuidas het van Londen en Frankfurt als financieel centrum.
De economie is het daadwerkelijke succes van Amsterdam. Het aantal banen groeide sinds 1985 zelfs met 100 procent. De populatie groeide sinds 1985 met 20 procent. Nieuwe sectoren als de fintech, met bijvoorbeeld Booking.com, zorgen voor hyperdiversiteit omdat dat soort bedrijven personeel van over de hele wereld aantrekken.
Filmmuseum Eye werkte als magneet voor investeerders en gaf het startschot voor de sprong over het IJ. Foto: Nisangha / iStock.com
De komst van veel internationale kenniswerkers, die zich na de coronapandemie doorzette, trekt op haar beurt veel internationale vastgoedinvesteerders. Die bouwen vooral kleine woningen, zoals het complex Our Domain bij station Holendrecht met 1600 microappartementen.
De stad kan daar volgens Van Engelen nauwelijks op sturen, omdat veel complexen verrijzen in transformatiegebieden waar de gemeente beperkt grip op heeft.
Gespleten stad
Het proces van de wildgroei van investeringen, dat Van Engelen in zijn boek beschrijft, heeft veel weg van de revolutiebouw in de tweede helft van de negentiende eeuw. Behalve dan dat investeerders van nu geen kleine particulieren zijn, maar grote buitenlandse investeerders.
Niet per se met verkeerde of malafide bedoelingen, maar puur rendement-gedreven en niet geïnteresseerd in het grotere geheel, aldus de auteur. Van gecoördineerde stedenbouw die ontstond na invoering van de Woningwet en de komst van woningbouwverenigingen en het gemeentelijke woningbedrijf, is nog weinig over.
In het slothoofdstuk Het nieuwe Amsterdam beschrijft Van Engelen hoe Amsterdam steeds meer een “gespleten stad” is geworden, die eigenlijk alleen nog toegankelijk is voor vermogende bewoners en expats met topsalarissen, die de stad delen met een onderlaag die vastzit in de sociale sector. Middengroepen, zeker gezinnen met kinderen, zien zich steeds vaker genoodzaakt de stad te verlaten.
Van Engelen oordeelt niet. De stad Amsterdam is namelijk een enorm succes geworden. Zeker in vergelijking met hoe de stad er 45 jaar geleden bij lag. Dat verhaal van de krakers en de junks kennen we.
Met de Zuidas illustreert hij prachtig hoe de vastgoedmarkt greep kreeg op de stad.
Met de Zuidas illustreert hij prachtig hoe de vastgoedmarkt greep kreeg op de stad, waarin het Projectbureau Zuidas een gewillige partner was.
Het leverde bovendien honderden miljoenen aan grondbaten op, die via het grondbedrijf elders ingezet konden worden. Bijvoorbeeld voor het realiseren van publieksfuncties op de zuidelijk IJ-oever die niet in trek bleek bij de grote investeerders, maar waar het stadsbestuur eerder zijn oog op had laten vallen.
Urban fabric
Uiteindelijk breidde de investeringsgolf zich langzaam uit over de hele stad, geholpen door een gedeeltelijke liberalisering van de huurmarkt. Die ontwikkeling ging overigens niet zonder slag op stoot.
Ook het gebied binnen de ringweg A10 kende hardnekkige problematiek met complete straten die speelbal waren van criminogene ondernemers tot harde drugscriminaliteit.
En niet te vergeten: groepen jongens die buurten terroriseerden. Die harde drugscriminaliteit, hyperactueel maar anders van karakter, is geen thema in het boek, want zou een apart boek vereisen, aldus Van Engelen in zijn verantwoording.
Prachtig is ook het hoofdstuk over De Baarsjes, dat na jarenlange inspanningen van het stadsdeelbestuur, geleidelijk aan de greep van de criminaliteit onttrokken werd, maar waarvoor in de jaren tien een andere “kwelgeest” in de plaats kwam: de creatieve klasse en in haar slipstream hippe ondernemingen met verdringing van de oude economie tot gevolg.
Van Engelen beschrijft hoe hoofdplanoloog van de gemeente Jos Gadet, die in het boek een belangrijke rol speelt, gentrificatie in Het Parool verdedigde als “zegen” voor de stad. Met inachtneming van de bekende ellende waar de stad vandaan kwam.
Nieuwe stedelijke, creatieve bewoners komen volgens hem enkel naar omgevingen met een stedelijk weefsel of een “urban fabric” zoals Van Engelen het uit de mond van Gadet optekent.
Een stedelijk weefsel met veel voorzieningen werkt als een magneet op talent.
Gentrificatie is volgens de hoofdplanoloog niet zozeer een oorzaak waardoor buurten veranderen, maar het volgt uit het feit dat veel jonge mensen onderdeel willen uitmaken van die stad. Een stedelijk weefsel met veel voorzieningen werkt als een magneet op talent. Feitelijk zijn dit centrum- of interactiemilieus waar de monofunctionaliteit is doorbroken.
De Amsterdamse Zuidas. Foto: Milos Ruzicka / iStock.com
Gadet gruwt volgens Van Engelen van de stedenbouw van de Westelijke Tuinsteden of de Bijlmermeer, die met hun strokenbouw weinig stads zijn en in hun huidige opzet geen onderdeel kunnen worden van de urban fabric.
Terwijl het de ambitie van de gemeente is om dat weefsel juist verder te laten aangroeien, aldus Van Engelen. ‘Niet per se omdat dat fijner of gezelliger is, maar vooral omdat het de economische toekomst van de stad bepaalt’, aldus een citaat uit het boek.
Creatieve stad
Het stedelijk weefsel met zijn koffietentjes en ander plekken waar interacties plaatsvinden, heeft zich in Amsterdam al tot ver buiten het eigenlijke centrum uitgebreid. Zeker in vergelijking met steden als Rotterdam en Den Haag, waar je veel sneller het gevoel hebt in een gewone woonwijk te zijn.
Van Jos Gadet mag het verder groeien, omdat het daarmee ook een bepaald slag bewoners aantrekt die voor de economie van de stad zo belangrijk zijn.
Richard Florida, die voor Amsterdam zoals voor zovele steden een soort heilige is, schreef in The rise of the creative city dat als je als stad economisch wilt groeien, je je in eerste instantie op de mensen moet richten. De bedrijven volgen vanzelf wel.
Van Engelen beschrijft hoe een door GroenLinks gedomineerd college voor een gedifferentieerder beleid kiest waarbij elke stadsdeel zijn eigen karakter moet behouden. De verdichtingsambities zijn er overigens niet minder om.
Ik moest me ooit conformeren aan een slotclausule dat iedereen het recht op de stad moest hebben. Ik weigerde.
Tijdens een internationaal studentencongres moest ik me ooit conformeren aan een slotclausule dat iedereen het recht op de stad moest hebben. Ik weigerde. Inmiddels zou ik instemmen, maar wel met de aanmerking dat de stad dan twee keer zo groot zou moeten kunnen groeien.
En niet alleen de hoogte in. Want het proces dat Van Engelen beschrijft van het ontstaan van twee smaken op de nieuwe Amsterdamse woningmarkt – héél kleine of heel dure woningen – is niet houdbaar.
Parijs, qua omvang binnen de periferique vaak vergeleken met Amsterdam (de Ringweg A10 heeft vrijwel dezelfde omvang, maar daarbinnen veel minder mensen), verliest inwoners omdat prijs en kwaliteit zich niet meer goed tot elkaar verhouden. Gezinnen vluchten naar steden als Nantes en Auxerre.
Stadsuitbreiding
Om aan te haken bij Gadet: exploderende prijzen zijn een gevolg van een ordinaire vraagaanbod-curve. Dat kun je oplossen met een Weens model, zoals Erik Buursink in het boek oppert.
Het houdt in: met meer subsidie de prijs kunstmatig verlagen, het faciliteren van wooncoöperatieven en een actief grondbeleid.
Dat gaat niet zonder forse financiële bijdragen van de Rijksoverheid. Daarbij kan het argument worden ingebracht dat Amsterdam een enorm trekpaard is van de Nederlandse economie, aldus Van Engelen.
Ook het Weense woonmodel loopt op zijn laatste hoeven.
Maar ook het Weense woonmodel loopt op zijn laatste hoeven, bovendien breidt de Oostenrijkse hoofdstad nog altijd fysiek fors uit, en telt ze inmiddels meer dan twee miljoen inwoners.
Een andere mogelijkheid is door te kiezen voor nieuwe stedelijke expansie boven op de spaarzame uitbreidingen die op hun einde lopen. Geïnterviewden in het boek gaan hier nog aan voorbij.
Waarom niet gewoon de hele Amsterdam Bay Area volbouwen, met doorloop naar Almere?
Waarom niet gewoon de hele Amsterdam Bay Area volbouwen, met doorloop naar Almere? Wel met strenge eisen voor een broodnodige functiemix met vooral voldoende ruimte voor werk en natuurlijk biodiversiteit.
Uitbreiding vereist investeringen, zeker in infrastructuur. Gezien de run op de stad door bedrijven en bewoners, is het volgens mij een geweldige businesscase. Wel jammer voor Arnhem, Rotterdam en andere steden, die nu profiteren van het netto-vertrekoverschot van Nederlandse huishoudens uit Amsterdam.
Een feit is echter dat je de economie niet zomaar kunt sturen. Amsterdam is en blijft de hoofdmotor van de kenniseconomie die we als Nederland willen zijn, naast misschien Eindhoven. Andere steden moeten zich vooral ontwikkelen tot gespecialiseerde satellieten.