Voormalig minister Micky Adriaansens claimde een additionele economische ruimtebehoefte van 15 procent tot 2050 om autonome (bevolkings)groei en transities te kunnen accommoderen, aldus het programma Ruimte voor Economie uit 2023. Het huidige landbeslag van 2,5 procent door economische activiteit zou naar 3 procent moeten groeien. De landbouw telde ze niet mee. Maar in een brief aan de Tweede Kamer verzuimde ze niet percentages voor niet-agrarische economisch gebruik tegenover het agrarisch landbeslag te zetten: 2,5 versus 66 procent. Haar signaal was duidelijk: een nogal ongelijke verdeling. Dat agrarische landbeslag neemt de afgelopen jaren overigens wel gestaag af.
Het nieuwe kabinet herhaalde in het regeerprogramma bovenstaande kwantitatieve doestelling niet. Dat zou hoe dan ook ten koste gaan van ruimte voor agrarische productie en dat is taboe bij de huidige coalitie. Niettemin is ruimte voor economie een prominent onderdeel van het in september gepresenteerde regeerprogramma. Bijzondere aandacht gaat uit naar het beschermen van bedrijventerreinen, met name schaarse locaties met veel milieuruimte moeten worden geborgd.
Gezonde woon-werkbalans
Het zijn met name provincies die afgelopen jaren hebben ingegrepen. Zo verbood Noord-Holland woningbouw in delen van het Noordzeekanaalgebied. De provincie Zuid-Holland stelde een transformatieverbod in voor bedrijvengebied Spaanse Polder, dat met haar ruimte en milieubestemming van provinciaal belang is.
De ene na de andere stad presenteerde afgelopen jaren prachtige beleidsnota’s die tot doel hebben ruimte voor productieve bedrijvigheid te borgen. Daarmee haken ze aan bij een andere actielijn uit het Nationaal Programma Ruimte voor Economie: inzetten op een gezonde woon-werkbalans in stedelijke gebieden. Nederlandse steden groeien fors en elke woning erbij geneert een ruimtevraag voor stadsverzorgende bedrijvigheid. Mensen die in de stad wonen, moeten daar ook kunnen werken. En niet alleen op een laptop. Maar waar vroeger ruimte voor werk in financiële zin een sterke functie was, geldt dat nu voor wonen, met verdringing van ruimte voor werk tot gevolg. Daar zul je dus gericht beleid op moeten voeren, aldus Koos Seerden van Rho Adviseurs onlangs tijdens een webinar over bovengenoemde handreiking van EZ.
Revival maakindustrie
Rotterdam was de eerste stad die een moratorium instelde op verdere teruggang van ruimte voor productieve economie, gemeten naar bruto vloeroppervlakte (bvo). De uitdaging is echter ‘hoe’ de stad daarop stuurt. Manco van de Maasstad is dat bestemmingplannen een erfenis uit het verleden dragen. Ze zijn bewust ruim gehouden omdat ooit elk bedrijf welkom was dat zich in de gehavende havenstad wilde vestigen. Nu is dat brede profiel een handicap, omdat bijvoorbeeld winkelruimte die vrijkomt makkelijk kan worden omgezet naar wonen. Terwijl de stad liever andere economische functies terug ziet komen.
Ook nam het cluster Stadsontwikkeling lange tijd een faciliteerde houding aan, in lijn met het adagium van de ‘faciliterende overheid’ en overigens nu ook met het ‘ja, mits-principe’ van de Omgevingswet. Over het algemeen werd snel ingestemd met een bestemmingsplanwijziging om te kunnen transformeren naar wonen, waar de bestemming dit niet toestond.
Het hanteren van een minimale milieucategorie is een relatief nieuw en vanuit schaarsteperspectief bezien nuttig experiment
In het kader van het Actieplan Bedrijfsruimte beoordeelt de bebouwingscommissie verzoeken om bestemmingswijziging nu kritischer en wordt vaker aangestuurd op transformatie van werk naar werk. Zo tracht de gemeente productieve economie terug te brengen in winkelstraten. En waar oude haventerreinen, zoals op de Kop van Zuid en in Katendrecht, vrijwel allemaal zijn omgekat naar nieuwe woongebieden, baarde het stadbestuur onlangs opzien door het vrijkomende Hunter Douglas-terrein op Feijenoord voor een deel te behouden voor de maakindustrie met 18.000 m² bvo in minimaal milieucategorie 3.1, aangevuld met bedrijfsruimte in maximaal milieucategorie 2 tot een totaal van minimaal 33.000m² bvo.
Milieuruimte vrijspelen
Het hanteren van een minimale milieucategorie is een relatief nieuw en vanuit schaarsteperspectief bezien nuttig experiment. In de praktijk blijken bedrijventerreinen vanuit milieugebruiksruimte niet zelden onderbenut te zijn. Ongeveer twee derde van de activiteiten die op een bedrijventerrein plaatsvinden heeft een lagere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, aldus een onderzoek van economisch geograaf Gerlof Rienstra en de Stichting Kennisalliantie Bedrijventerreinen Nederland (SKBN). Datzelfde onderzoek wees uit dat één op de vier activiteiten vanwege de gebruiksfunctie zelfs helemaal niet op een bedrijventerrein hoort te zitten. Dit gaat om activiteiten als sport- en gezondheidsvoorzieningen, onderwijs, winkels of gebouwen met een kantoorfunctie, die daarmee in feite kostbare milieuruimte gijzelen.
Eén op de vier activiteiten horen vanwege de gebruiksfunctie helemaal niet op een bedrijventerrein te zitten
Dit zet platte ruimteclaims opeens in een ander daglicht. (Milieu)ruimte is er genoeg, die moet alleen worden vrijgespeeld. Door te ontmengen op bedrijventerreinen. En dat kan alleen als elders mengbare economische activiteiten worden ‘ingeweefd’ met ander functies. Dat kan het beste in nieuwe woonwijken, stads- en wijkcentra of transformatiegebieden.
Schuifruimte creëren
‘Mengen en ontmengen’ is het adagium van de opstellers van de Handreiking Ruimte voor economie. In de handreiking staat hoe je dat het beste kunt doen, bijvoorbeeld door het uitfaseren van ongewenst gebruik. Daarvoor is naast een grondige kennis over de toepassing van het instrumentarium van de Omgevingswet ook geduld nodig. ‘Tijd is je beste vriend’, aldus Daan Hollemans, senior adviseur ruimtelijke strategie bij Antea Group die de handreiking samen met Seerden schreef. Verder is bereidheid tot investeren onontbeerlijk, bijvoorbeeld in schuifruimte voor bedrijven die je wilt verplaatsen. De kosten voor beter benutten gaan voor de baat uit. Die schuifruimte kan onderdeel uitmaken van nieuwe woonwijken. Daarvoor is een goede samenwerking tussen economie- en R.O-ambtenaren essentieel. Feitelijk is beter benutten één grote schuifoperatie.
Uitdaging is nog wel hoe je ogenschijnlijk tegenstrijdige functies naast elkaar kunt zetten. De nieuwe VNG Handreiking activiteiten en milieuzonering zou in theorie de mogelijkheid bieden om daarvoor ruimtelijk scherper aan de wind te varen met een nieuw zoneringssysteem dat kan helpen bij mengen en intensiveren. ROm blijft volgen hoe dat in de praktijk werkt.