De Wbi beschikte tussen 2020 en 2024 over een budget van 2,25 miljard euro. Het instrument moest bijdragen aan versnelling van woningbouw en vergroting van het aantal betaalbare woningen. ‘In 2022 concludeerden we in ons onderzoek Aanpak woningtekort dat de minister onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de Wbi de gestelde doelen bereikte.’
‘De minister kon destijds niet vaststellen of er meer, sneller en meer betaalbaar werd gebouwd door de Wbi. We concludeerden dat we grote twijfel hadden of de Wbi tot de beoogde doelen leidde.’
Het nieuwe rapport bevestigt deze twijfel: 75 procent van de projecten uit ronde 1, 2 en 3 is vertraagd, meestal met maximaal twee jaar. De Rekenkamer stelt dat de rijksbijdrage niets verandert aan de oorzaken van vertraging. ‘Ook zien we geen effect van de druk van het mogelijk moeten terugbetalen van de bijdrage.’
Ook over het effect op het woningaanbod is de Rekenkamer kritisch. ‘De Algemene Rekenkamer houdt, ook na dit vervolgonderzoek, grote twijfel of de Wbi tot meer woningen leidt.’ Omdat alle Wbi-projecten zijn uitgevoerd en drie van de achttien projecten zonder subsidie zijn gestaakt, blijft het onduidelijk of de projecten ook zonder rijksbijdrage tot stand waren gekomen.
Verdringing projecten
Daarnaast wijst de Rekenkamer op het risico van verdringing: ‘Het is mogelijk dat een Wbi-project ten koste gaat van andere projecten. Het netto-effect van een Wbi-subsidie is ook daarom moeilijk te bepalen.’ Voor deze mogelijke verdringing heeft de minister volgens de Rekenkamer geen oplossing voorhanden.
De subsidie lijkt wél bij te dragen aan het vasthouden van betaalbaarheid. ‘Bij 33 procent van de projecten die geen Wbi-geld ontvingen, zakte het aandeel betaalbare woningen met 10 procentpunt of meer, terwijl dat bij Wbi-projecten maar één keer is gebeurd.’ Tegelijkertijd ontbreekt structurele borging van de betaalbaarheid na de subsidieverlening.
Volgens de Rekenkamer waren de problemen met de Wbi vooraf te voorzien. ‘Gebiedsontwikkeling en woningbouw zijn bovendien complexe processen waarbij veel partijen zijn betrokken en (meer) geld niet altijd de oplossing is. De doelen van de Wbi zijn in dat licht te ambitieus.’
De Rekenkamer ziet twee richtingen voor aanpassing van het instrument: een brede Wbi gericht op betaalbaarheid, of een Wbi met een beperkte doelgroep van complexe woningbouwprojecten met een specifiek doel.
Daarnaast adviseert zij het kabinet om woningbouwbeleid te ontwikkelen dat beter aansluit op de oorzaken van vertraging. Die liggen volgens de onderzoekers onder meer in trage procedures, locatieontwikkeling en beperkte uitvoeringscapaciteit bij gemeenten. Ook herhaalt de Rekenkamer het belang van langdurige afspraken met gemeenten over het aandeel betaalbare woningen.
‘Verkeerde inzichten’
Demissionair minister Mona Keijzer (Volkshuisvesting) is het niet eens met de conclusies, schrijft ze aan de Rekenkamer. 'Een kenmerk van subsidies aan
gebiedsontwikkelingen is dat het onmogelijk is om met vergelijkend onderzoek vast te stellen wat het effect van de subsidie is, zoals dat bij andere type subsidies
wel mogelijk is.'
'Het is simpelweg niet mogelijk om inzicht te krijgen in een hypothetische situatie “wat zou er gebeurd zijn als de bijdrage niet is geleverd" in
hetzelfde project.'
Ook zet ze vraagtekens bij de vergelijking tussen projecten met en zonder Wbi-bijdrage. 'U gebruikt projecten die zijn afgewezen voor een Wbi-bijdrage,
om het effect van toegekende projecten te meten. Maar het is niet duidelijk in hoeverre deze projecten daadwerkelijk vergelijkbaar zijn met de projecten die wél
een Wbi-bijdrage hebben ontvangen.'
Daarbij stelt ze dat vertraging komt door factoren als procedures bij de Raad van State en planologische procedures, en daar heeft de Wbi geen invloed op.


