Nederland wil fors meer woningen bouwen dan in de afgelopen jaren. Vrijwel alle partijen leggen de lat op 100.000 woningen per jaar. Over de oorzaken van de achterblijvende productie bestaat echter onduidelijkheid. Genoemd worden te weinig geld, te veel stikstof, gebrek aan personeel en knellende regelgeving.
Om die laatste reden duiken in verkiezingsprogramma’s tal van voorstellen op: de Wet versnelling woningbouw (GroenLinks-PvdA), de Noodwoonwet (D66) en vereenvoudiging van vergunningprocedures (ChristenUnie). VVD en BBB kiezen voor een voortzetting van de STOER-aanpak. De rode draad: ruimtelijke ordeningswetgeving wordt als grootste belemmering én mogelijke oplossing gezien.
Doorgaan of stoppen
Het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werkt nog altijd aan de Wet versterking regie volkshuisvesting (Wvrv). Een novelle is in voorbereiding om eerder aangenomen amendementen te herzien. Het ontwerpbesluit moet nog worden voorgelegd aan parlement en Raad van State. Inwerkingtreding kan niet eerder plaatsvinden dan per 1 juli 2026 — tegen die tijd zit er waarschijnlijk een nieuw kabinet.
Het is aan de nieuwe minister om te bepalen of de Wvrv wordt doorgezet
Zodra de bewindspersoon erachter komt dat de wet leidt tot overbelasting bij de Afdeling bestuursrechtspraak, gemeenten opzadelt met het schrijven van verplichte volkshuisvestingsprogramma’s zonder dat effectieve rijksregie mogelijk is en de Omgevingswet en Algemene wet bestuursrecht vervuilt met ondoordachte amendementen, is intrekking verstandiger. Dan kan een nieuw kabinet vrij aan de tekentafel beginnen.
Versnipperde verantwoordelijkheid
Met de komst van kabinet Rutte III (2017) zijn onder andere de Omgevingswet en de Wet ruimtelijke ordening overgegaan van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Dat was een grote verrassing omdat het BZK toentertijd weinig knowhow had op het gebied van ruimtelijke ordening en in het geheel geen kennis van het water-, milieu- en natuurrecht.
Blijkbaar slaagt de Omgevingswet er andermaal niet om gemeenten te overtuigen om vooral de instrumenten van de wet te gebruiken
Met de komst van kabinet Rutte IV (2022) werd minister Hugo de Jonge benoemd als minister voor VRO. Het grote belang dat toegekend werd aan de aanpak van de woningnood, maakte de benoeming van een speciale minister nodig. Hij had toen twee directoraten-generaal onder zijn hoede. Het DG Volkshuisvesting en Bouwen had de woningbouwopgave als belangrijkste taak. Het Programma DG Ruimtelijke Ordening had de invoering de Omgevingswet bovenaan zijn lijstje staan.
Minister de Jonge wilde uiteraard beide directoraten-generaal bedienen door én de woningnood aan te pakken én zo snel mogelijk te komen tot invoering van de Omgevingswet.
Niet verstandig moment
Hoewel de Omgevingswet tien jaar geleden niet was geschreven voor de toen nog niet zo noodzakelijk bevonden aanpak van alle grote opgaven in de fysieke leefomgeving, heeft De Jonge in 2023 in debatten met de Eerste Kamer (EK) steeds naar voren gebracht dat de Omgevingswet echt nodig en bovendien geschikt was voor ook de aanpak van de woningnood.
De Jonge negeerde bewust of onbewust signalen dat de invoering van het geheel nieuwe omgevingsrecht met tal van niet beproefde instrumenten wel eens onverstandig kon zijn. Juist met zo’n grote opgave als de aanpak van de woningnood was het beter geweest om nog wat langer gebruik te maken van de grote kennis bij gemeenten over onder andere voorkeursrechten, voorbereidingsbesluiten, bestemmingsplannen, IMRO- standaarden, wijzigingsbevoegdheden, gemeentelijke coördinatieprocedures, onteigeningsprocedures, grondexploitatie, gedoogplichten, planschade, ruimtelijke plannen.nl, etc. Dat alles voorzien van duizenden uitspraken door de Afdeling bestuursrechtspraak, die de nodige duidelijkheid gaven over wat wel en niet kon met de Wro en Wabo. Maar minister De Jonge dramde door en sloeg de oproepen in de wind uit het werkveld en verschillende EK-moties om over te gaan tot een hernieuwd uitstel van de inwerkingtreding.
Overheden moeten gedwongen gebruik maken van nieuwe instrumenten, waar ze nog nauwelijks ervaring mee hebben opgedaan, en een digitaal stelsel dat nog niet goed werkt
De intrekking van onder andere de Wro, Wabo en Crisis- en herstelwet (Chw) heeft tot gevolg dat voor de aanpak van de woningnood gebruik moet worden gemaakt van geheel nieuw instrumentarium, dat bovendien aard- en nagelvast verbonden is met een digitaal stelsel dat nog lang niet goed werkt. Alles moet, weliswaar met hulp van tal van handreikingen opnieuw worden uitgedacht, maar dat is lastig omdat er te weinig personeel en deskundigheid beschikbaar zijn.
Overgangsrecht als reddingsboei
Inmiddels zijn we bijna twee jaar verder en teren we nog dankzij het overgangsrecht op Wro- en Wabo-besluitvorming. Vrijwel alle omgevingsrechtelijke uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben betrekking op bestemmingsplannen en Wabo-vergunningen. Dat werd veroorzaakt door het overgangsrecht waardoor er vóór 1 januari 2024 nog vele vergunningen werden aangevraagd en tot op oudejaarsdag 2023 ontwerpbestemmingsplannen ter inzage werden gelegd.
De minister heeft eerder dit jaar geconcludeerd dat het uitfaseren van de TAM per 1 januari 2026 verantwoord is en besloten om artikel 11.1 (tijdelijke voorziening omgevingsbesluiten) van het Besluit elektronische publicaties niet te zullen wijzigen. Naar verwachting zal het hetzelfde gebeuren als in het najaar van 2023: tal van ontwerp TAM omgevingsplannen zullen vóór 1 januari 2026 alsnog ter inzage worden gelegd, om de overstap naar de Ow-standaard (STOP/TPOD) te voorkomen.
Verdere vertraging woningbouw
Het is duidelijk dat het gebruik van de TAM extra werk oplevert dat voortkomt uit de noodzaak om besluiten te zijner tijd om te zetten in het hoofdspoor en daarmee argument om niet te lang door te gaan met de inzet en toepassing van de TAM. Maar het moge ook evident zijn dat de TAM niet uitgefaseerd kan worden voordat bevoegde gezagen in staat zijn om via het hoofdspoor (STOP/TPOD) te werken in het DSO. Het is uiteraard niet verplicht om gebruik te maken van de RO Standaarden (IMRO). Maar de praktijk is anders: blijkbaar slaagt de Omgevingswet er andermaal niet om gemeenten te overtuigen om vooral de instrumenten van de wet te gebruiken. Het blijft dus nog wel even de vraag of gemeenten vanwege de aanhoudende digitale of kennisproblemen wel op een verantwoorde manier kunnen overstappen naar het hoofdspoor. En dat kan grote gevolgen hebben voor de bouwplannen die niet onder het overgangsrecht vallen.
Daarmee wordt de nieuwe omgevingswetgeving onbedoeld één van de grootste obstakels om jaarlijks 100.000 woningen te gaan bouwen.
Wat is nodig om het tij te keren?
Trek het voorstel Wvrv in.
Verleng de TAM met één of twee jaar.
Stop daar pas mee als niet VRO/VNG maar gemeenten zelf aangeven in staat te zijn om over te stappen naar het hoofdspoor.
En mocht overwogen worden om toch weer te komen met nieuwe wetgeving:
Ontwerp dan een wet waarin staat de Omgevingswet tenzij anders bepaald, niet van toepassing is.
Voorzie de wet van een bijlage met in/aan te vullen grootschalige woningbouwplannen, herintroduceer de goede ruimtelijke ordening en maak gebruik van de IMRO standaarden mogelijk.
Blijf van de rechtsbescherming af en zie af van een rechterlijke termijnstelling


